Ik zal u [= Paulus] verlossen van dit volk en van de heidenen, naar wie Ik u nu zend, om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van de zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Mij.
Handelingen 26 vers 17 en 18
Met deze woorden omschreef de Heere Jezus de opdracht die Hij Zijn dienstknecht Paulus gaf.
“(…) om hun ogen te openen”. – Allereerst moet een mens ziende worden: inzien dat hij voor God een verloren zondaar is. God wil hem echter niet alleen tonen dat hij geestelijk failliet is, maar ook de weg naar het heil.
“(…) en hen te bekeren”. – De mens moet dan rechtsomkeert maken, zijn oude leven in de zonde de rug toedraaien en zich tot God wenden. Hij zal vaststellen dat God met geopende armen staat te wachten.
“(…) opdat zij vergeving van de zonden ontvangen”. – Dat is Gods antwoord op de ommekeer van de mens.
Op grond van het sterven van Zijn Zoon, Jezus Christus, schenkt God de vergeving van alle zonden. Zo wordt een mens bevrijd van zijn geweldige zondenlast en een gelukkig kind van God.