Omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofzangen voor God. en de gevangenen luisterden naar hen.
Handelingen 16 vers 25
Het tijdstip leek nu niet direct geschikt om een loflied te zingen, de omstandigheden van de beide mannen nog minder. De twee dienstknechten van God waren zo gegeseld dat hun ruggen stukgeslagen en bebloed waren. Ze zaten in de binnenste cel en met hun voeten in een blok. Wat de volgende dag zou brengen, wisten ze niet. Hoe konden ze dan zingen tot eer van God?
Ze begonnen te bidden! Ze vertelden God hun nood. Ze stortten hun harten voor Hem uit. Daardoor verlicht, groeide dankbaarheid in hun hart. Ze prezen God. Eén begon een loflied te zingen, de ander viel bij. Misschien zongen ze eerst zachtjes, voor zichzelf. Door het zingen werden ze als het ware opgetild. Steeds krachtiger klonk hun lied, zodat ten slotte alle gevangenen het hoorden. Ongetwijfeld hebben ze eerst verbaasd geluisterd. Veel gezongen werd daar zeker niet. En toen ze de woorden hoorden, toen ze merkten dat het geen klaaglied was, maar een jubellied tot eer van de Heere, werden hun harten aangeraakt.
Daarop liet God de aarde beven!
Het dagboek bestellen?