Waar de zonde is toegenomen, daar is de genade meer dan overvloedig geweest.
Romeinen 5 vers 20
Adam wordt na zijn eerste zonde door God gevraagd: “Waar bent u?” Hij antwoordt: “Ik werd bevreesd”. Waarvoor was hij bang? Hij had begrepen dat hij niet meer onschuldig was. Daardoor kon hij onmogelijk in Gods tegenwoordigheid komen. De aan elkaar gehechte bladeren konden hem niet helpen om zijn naaktheid te bedekken. Alleen de genade van God kon hem in leven houden en dat mocht hij ervaren! God maakte Zelf rokken van vellen om Adam en Eva te bekleden.
De profeet Jesaja riep uit: “Wee mij, want ik verga!” Hoe kwam hij daarbij? Hij had in een visioen God gezien, in de tempel zittend op een hoge en verheven troon. Engelen stonden om Hem heen en riepen luid: “Heilig, heilig, heilig is de Heere van de legermachten!” Zie Jesaja 6 vers 1–7. De profeet zag dat de deurposten zich bewogen en het huis met rook werd vervuld. Dat maakte op hem zo’n indruk dat hij zijn eigen hulpeloze en verloren toestand inzag. Ook hij kon alleen op genade hopen. En God gaf hem genade en reinigde hem van zijn zonden.
Deze genade is er ook voor u en mij!
Het dagboek bestellen?